(vervolg ../2) Gedichten Nederlands
Het paarse Paard II en de zomer van het gemberbier
Ik wacht, wacht om deze soppige gesleten weide uit te stappen.
Reigers, konijnen, kieviten. Zij deden het hek nooit open.
De maan hield gezelschap, alhoewel soms wat afwezig.
Sloten lagen dwars, boden koel soelaas.
Blaters deden er weinig toe, nooit een eigen wil.
Bomen gaven schaduw, stonden breeduit voor de wind.
Mollen tunnelden zich onzeker naar boven.
Het omkaderde niet datgene wat ik zag.
Ik kijk, kijk om verder te kijken tot ik niet meer zie.
Er is altijd (geïnspireerd door H. Knibbe/Er is altijd)
Er is altijd een eerste een tweede een derde
Geen grens aan ervaring genoeg
Goede of slechte bij een of andere
vergelijkend hoe het was
en of die ene zich gedroeg
Nooit het perfect ultieme, rust nu sust het hoofd
er is altijd een eerste een tweede een derde
Klein bang meisje
parkeert me in de ijskast
doet de deur dicht
het licht is toch weer donker
jammer want ik vond je
geweldig
dat ik weer vrij ben om
op zoek te gaan naar
continue lampenschijn
Schoon zicht
indigo licht stroomt binnen door het venster
lucht is goed voor haar
met mooie parels, soms voor de zwijnen
ontvouwt zich richting in haar heelal
hechten kan ze niet, of alleen in scheve vormen
bang is niet het woord
het groen dat groeit wel, stronken dik
voeten in het gras of schoppend naar water
de wildste spetters verdampen zo hoog
wolken achtervolgen elkaar alsof ze als
eerste willen aanschuiven
nu de vitelottes noir maar op het vuur
daarna regelt ze haar toekomst
haar bekken naar voren gericht
met elke dagdraai
Blackbird needs to fly
Je aandacht
Je liefde
Je kust
Je aanraking
Je lust
Je lach
Je hoort
Je verdriet
Je begrenst
Je ritme
Je verlangt
Je zucht
Je leeft
merel in vlucht
Pas de Un
Zwaaiende bomen begroeten
haar Husky blauwe ogen
Bladeren kussen voeten
terwijl de hak
hun hart doorboort
Dennenappels laten los
maken je wakker
om je toekomst te begluren
net wanneer gedachten
verdwaald zijn in een bladerdak
Ritmisch tikken van de snavel
begeleidt je tred in driekwarts maat
de zon glijdt schuchter over
de nooit verwarmbare steen
kerft een schaduw in het verkoelde hart
Avonddauw jaagt goede intenties
terug in hun hol
drukkende stilte wederkeert
en morgen, een nieuwe morgen
rolt geruisloos binnen
als de specht nog slaapt